Geschiedenis

De geschiedenis van het Gilde St. Jan Baptista is natuurlijk nauw verbonden met die van het gehucht Leenderstrijp en met die van de St. Janskapel. Vandaar dat we de geschiedschrijving hebben opgesplitst in drie aparte hoofdstukken.

We kunnen ons op de dag van vandaag maar moeilijk een voorstelling maken van hoe Leenderstrijp er in 1645 uit zag, en hoe de mensen toen leefden. Waarom werd een Gilde opgericht? Het moeten, gezien de oorlogen in die tijd, de reformatie en de afhankelijkheid van de mensen van de natuur en natuurrampen zoals epidemieën, soms moeilijke tijden zijn geweest voor de mensen op Strijp. Gelukkig is zowel in boekvorm als op internet heel wat informatie te vinden over de specifieke geschiedenis van Zuidoost Brabant in het algemeen, en Strijp in het bijzonder, in de periode 1600-1850. Het Gilde St. Jan Baptista is in de gelukkige omstandigheid een geschiedschrijver in haar midden te hebben, Max Farjon. Bijna alle informatie die u op onze site vindt komt van zijn onderzoekingen, die in 1995 in boekvorm zijn verschenen ter gelegenheid van het 350-jarig bestaan van het Gilde.

Het Gilde uit misschien wel het kleinste dorp dat aangesloten is bij de Bond van Schuttersgilden Kring Kempenland van de Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden is dankzij de inspanningen van Gildebroeder Max Farjon ook bijna zeker het Gilde met het grootste boek over de eigen geschiedenis. Ter gelegenheid van het 350-jarig bestaan in 1995 verdiepte Max zich in de historie en gebruiken van het Gilde en Leenderstrijp, zelfs van ver vóór 1645. Het resultaat was een magistraal boekwerk dat alom geprezen werd om zijn voortreffelijke inhoud en vormgeving. Het is dan ook jammer dat we hier slechts een beknopte geschiedschrijving, gebaseerd op de tekst uit dit boek, kunnen weergeven.

Oorsprong Gilden

De Schuttersgilden in Noord-Brabant, Limburg en het oostelijk deel van Gelderland ontstonden in de 13e eeuw als broedergemeenschappen die in de eerste plaats godsdienstig van aard waren. Hun hoofddoel was het verzorgen en opluisteren van kerkelijke plechtigheden zoals uitvaarten en H. missen, uitdeling aan de armen en het geld bijeen brengen voor deze werken. Later noemden zij zich Guld of Gilde en ging men het schieten als vermaak beoefenen en teerdagen organiseren. De oorsprong van het woord Gilde ligt bij de Germanen, daar betekende het woord “bijdrage aan het offer”. De gilden waren zelfstandig, maar (vrijwillig) ondergeschikt aan de overheid.
Het bestaan van een gilde werd bevestigd door het opstellen van een document waarin de doelstelling en een reglement werden vastgesteld. Dat werd in die tijd een Carte genoemd, die aan de plaatselijke gezagdrager ter goedkeuring werd voorgelegd.

De Carte van 1645

Onze originele Carte met statuut en reglement uit 1645, verleend door de heer van Heeze, Leende en Zesgehuchten, is nog in de archieven van het Gilde aanwezig, net als de in 1772 en 1899 aangepaste exemplaren. Er zijn echter sterke aanwijzingen dat er voor 1645 al een soortgelijke organisatie bestond en dat er meer sprake was van een heroprichting of bevestiging. Vanaf ongeveer 1750 zijn de documenten van het Gilde vrijwel compleet.
Ten tijde van de oprichting van het Gilde, met haar katholieke grondslag, stond Noord-Brabant op het punt een generaliteitsland te worden in de protestantse Republiek. Was het oprichten van een Gilde een manier om bestaande broederschappen officieel erkend te krijgen? Het kan bijna niet anders of men wilde zich met deze daad vermannen om de komende turbulente en katholiekvijandige tijden te doorstaan. De Carte zou, gezien zijn vele regels betreffende de katholieke erediensten, door de nieuwe gezagsdragers ook zeker niet zijn goedgekeurd.

Zware tijden: 1660-1730

De eerste gildebroeders waren teuten en valkeniers, vaak welgestelde mannen. Leenderstrijp lag in het centrum van de handelsroutes van ’s Hertogenbosch naar Luik en van Antwerpen naar Keulen, dat zou een belangrijke rol gespeeld kunnen hebben voor de vestiging van teuten, die hun geld verdienden met handel. In de tijd van de goedkeuring van de Carte in 1645 was de regio rond Leenderstrijp in de ban van oorlogen, godsdienstonrust en epidemieën. De streken waren in de voorafgaande jaren geteisterd door oorlogsgeweld van zowel Spaanse troepen als Staatse troepen, welke plunderden en materiaal en vee vorderden. Waar elders in het huidige Nederland de “gouden eeuw” op haar hoogtepunt was, was het in Brabant kommer en kwel. Gelukkig braken na 1645 betere tijden aan. Zo’n twintig jaar was het gebied gespaard van geweld. In Leenderstrijp en omgeving ziet men dan een tijdelijke opleving van het Gildewezen, ondanks het formele verbod op het belijden van het katholieke geloof. Uit die tijd stammen de oudst overgebleven koningschilden van ons Gilde. Helaas begon na 1668 opnieuw een periode met onrust, geweld, en rampen. Nu waren het Franse en Staatse troepen welke afwisselend door het gebied rond Strijp trokken. Er waren regelmatig plunderingen, de opbrengsten van de landbouw vielen tegen en er werden hoge belastingen geheven. Pas na afloop van de Spaanse Successieoorlog werd rond 1712 de situatie weer beter.

Periode tussen 1730-1830

In de periode van 1712-1750 is er nog niet echt sprake van een blijvende opleving, maar in de jaren 1737 en 1739 is er een korte opleving geweest. Tussen 1740 en 1749 werd de streek wederom geteisterd door oorlogsgeweld en rampen, nu vanwege de Oostenrijkse successieoorlog en veepest. Ook de Gilden in de buurt van Leenderstrijp leden in die periode een inactief bestaan. Vanaf 1750 is de geschiedschrijving van het Gilde wat gemakkelijker, omdat de meeste documenten bewaard zijn gebleven. De welvaart nam toe, het Gilde was actief getuige de bewaard gebleven documenten en nu werd met regelmaat op de koningsvogel geschoten. Ook veranderde de samenstelling van het Gilde. Het aantal leden uit “gegoede families” van teuten en valkeniers nam af, terwijl het aantal leden uit de boerenstand toenam. De bloeitijd van de teuten en valkeniers liep waarschijnlijk ten einde. In 1772 schafte men een nieuwe gildetrom aan, welke tot vandaag in gebruik is. In 1781 beschikte het Gilde voor het eerst over een eigen stuk grond. In 1795 schafte men een sikkelvormig borstschild voor de kapitein aan, waarvoor waarschijnlijk 5 koningsschilden omgesmolten zijn. Maar opnieuw tekende zich oorlogstegenspoed af. Nadat de Franse revolutie, welke tot afschaffing van de oude feodale banden in de samenleving had geleid, was vervallen tot chaos en Napoleon de macht had overgenomen, werd de regio rond Strijp als onderdeel van de Bataafse republiek onderdeel van het Koninkrijk van Lodewijk Napoleon, een broer van de Keizer. In België werden gildegoederen door de Franse bezetters in beslag genomen, en men was op Strijp daar kennelijk ook bang voor. De activiteiten werden stilgelegd en er werden zelfs 13 koningschilden verkocht. Nadat Napoleon verslagen was werd Noord-Brabant onderdeel van het Koninkrijk van Willem I. Het Gilde pakte de draad (het geweer) weer op en er werd weer regelmatig koning geschoten.

Periode 1830-1935

Koning Willem I wilde België graag bij zijn koninkrijk behouden, maar in 1830 werd dit land definitief onafhankelijk. Omdat de onderhandelingen over de afscheiding lang duurden, zijn in die periode soldaten uit het protestante noorden ingekwartierd langs de grens. Deze Hollandse troepen waren de bevolking niet bepaald vriendelijk gezind. Ook was de Nederlandse overheid bevreesd dat het katholieke Brabant wel eens op de hand van de Belgen zou kunnen zijn, en dat vooral de schuttersgilden wel eens broeinesten van oproer konden vormen. Daarom mochten er gedurende acht jaren geen kermissen en jaarmarkten gehouden worden, en was vogelschieten verboden. Pas op 2 juli 1838 werd weer voor het eerst op de koningsvogel geschoten. Nadien groeide het aantal leden weer en rond 1850 brak een periode van economische voorspoed aan, welke tot ongeveer 1880 duurde. Vanaf die tijd begon de economie te haperen door import van goedkopen landbouwproducten van andere continenten. Het Gilde onderging een neergang, welke tot 1935 zou duren. Deze neergang werd ingezet door armoede, en het vertrek van jonge, capabele mensen naar steden waar de industrie opkwam. Verder kwamen de schuttersgilden in een kwaad daglicht te staan omdat lekker eten en veel drinken de enige reden voor bestaan werden. De elite en de bevolking, vooral huismoeders en pastoors, richtten zich tegen de gilden, en de positie van de gilden binnen de gemeenschap ging verloren. Ons gilde leidde een slapend bestaan. Er waren nog wel gildebroeders die de grond bewerkten en met de kermis gezamenlijk naar de kerk gingen. Na afloop van de oogst en de H. mis op kermiszondag werd bij iemand thuis bier gedronken, dat betaald werd uit de opbrengst van de oogst van de gildegrond.

Opleving na 1935

De opleving van het Gildewezen in Brabant is vooral toe te schrijven aan de oprichting van de Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden en een inventarisatie van J.A. Jolles van de Schuttersgilden in Brabant en hun oude gebruiken. Men wilde de positieve kanten van het gildewezen, welke al eeuwen een belangrijke rol gespeeld hadden in wat nu Noord-Brabant heet, opnieuw belichten. Een aantal “gildevaders”, die gedurende de jaren van inactiviteit de spullen van het Gilde en de gildegrond hadden beheerd, richtten in 1935 een nieuw bestuur op. Men ging voortvarend van start en al in 1937 nam het Gilde de organisatie van de 2e Kringgildedag van Kring Kempenland voor haar rekening, waaraan 26 gilden deelnamen. In deze tijd zijn activiteiten als trommen en vendelen ontstaan. Leermeester voor de vendeliers was Reinier Strijbos  van het Gilde St. Catharina Strijp (Eindhoven), en de voor de tamboers Jacobus van Asten, lid van de Harmonie in Valkenswaard. De oorlogsjaren 1940-1944 vormden slechts een tijdelijke onderbreking van de activiteiten. Na de oorlog worden de activiteiten weer opgepakt, onder andere ook het geweerschieten, wat in de oorlog verboden was. Het Gilde stak zich begin jaren ’50 in het nieuw: vanaf deze tijd is het gilde herkenbaar aan de “blokkenpakken”. Later in 1970 zijn de huidige uniformen aangeschaft.
Het gilde nam deel aan tal van folkloristische activiteiten in binnen- en buitenland, niet alleen gildefeesten. In deze periode stond het “uiterlijk vertoon” in optochten en het vendelen veel nadrukkelijker op de voorgrond dan in voorafgaande periodes. Natuurlijk verzorgde het Gilde ook in deze tijd H. missen en uitvaarten van Gildebroeders, een taak die ze al vanaf de oprichting in 1645 verricht. Vanaf 1962 organiseert het Gilde een openluchtmis bij de St Janskapel op de naamdag van St. Jan de Doper, 24 juni.
Langzaam ontstond een jaarlijks patroon van activiteiten welke tot op de dag van vandaag nog geldt. Vanaf midden jaren tachtig traden steeds meer jeugdige gildebroeders en zusters als aspirant lid tot het Gilde toe. Het Gilde St. Jan Baptista uit het kleine gehucht Leenderstijp groeit uit tot een van de grootste gilden in de Kring Kempenland. In 1995 organiseerde het Gilde een geslaagd verbroederingsfeest ter gelegenheid van het 350-jarig bestaan, en in 2003 werd het Jeugdtoernooi van Kring Kempenland georganiseerd. In 2010 zal de Stichting Activiteiten Gilde St. Jans Baptista de 68e Kringgildedag van de Kring Kempenland organiseren, 75 jaar na de heroprichting in 1935.

Bron: Het Gilde St. Jan Baptista en Leenderstrijp: 350 Jaar Historie en Gebruiken, Max Farjon, 1995, en de daarin gebruikte bronnen.

Verder informatie over historie van de Brabantse Schuttersgilden vindt u op deze link naar de website van de Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden, onder Historie/Historie Gilden.